Er wellen tranen op in de ogen van de oude man. Zijn gezicht is getekend door de tijd, het zware werk en het harde leven in de afgelegen provincie Ningxia in China. De dood heeft zijn vrouw, die haar hele leven heeft gewerkt, al bijna veertig dagen geleden meegenomen. Veertig dagen. De traditie schrijft een ceremonie voor om haar te eren. Voor de twintig-dagen-ceremonie zijn er al een kip en een geit geslacht, dit keer is dat niet voldoende.
De stier wordt al oud: zijn buik begint al te hangen. Het is goed de stier te slachten ter ere van moeder, vindt de zoon van de oude man. Er zullen veel mensen van de moskee komen. Het is goed om de stier te slachten ter ere van uw vrouw, vindt ook de imam. Het zal goed zijn voor haar ziel.
Vanuit het raampje van het lemen huisje kijkt de oude man naar de grote bruine stier. In de dorre bergen waar niets anders is dan stilte en stof, hangt het leven van de kleine beschaving islamitische Hui-chinezen van zwaar werk en rituelen aan elkaar. De oude man besteed zijn dagen met het zorgen voor de stier. Mensen zijn maar onwetend en dom. De stier wil niet meer drinken. Het is een nobel dier, zegt de imam. De stier ziet het slachtmes weerspiegeld in zijn drinkwater en kiest om te vasten om rein te zijn voor zijn offering. Het zal goed zijn voor zijn ziel.
Het zingend bidden van de mannen van de moskee en het schuren van de wind, zijn naast het sporadische dialoog, het enige geluid dat over zal blijven als de diepe ademhaling van de stier verdwijnt. De beelden van in en om het huis zijn traag en sober. Het Noordoostelijk Chinese woestijnlandschap doet nog het meest denken aan de maan. Vrijwel onbewoonbaar. Toch weet in een bijna vierkant beeld zich een intiem verhaal te ontluisteren over leven en dood, mens en dier.
Geschreven door Fieke Bakker.