Daar stond Amerikaanse kluizenaar Eustace Conway tegenover een hert. Een worsteling tussen leven en dood, waar hij zegevierde en nu avondeten heeft. De jacht is voor hem een wezenlijk onderdeel van zijn bestaan, afgezonderd als hij is in een vallei waar hij een off-grid levensstijl pioniert. Ontzag voor de macht van het hert is onontbeerlijk. Wat als hij net zoals zovelen naar de biologische winkel zou gaan voor zijn dagelijkse portie tofu? Men zou niet zijn inspirerende alternatief hebben gekend. In Safari worden Oostenrijkse plezierjagers gevolgd tijdens hun verblijf in Namibië, waar zij in de wildernis menig interessant ‘stuk’ verschalken. Ogenschijnlijk hebben zij ook een mate van ontzag voor de natuur en leeft de essentie van de jacht, het spirituele karakter van natuurverering, ook in hen voort. Toch sluimeren er tal van vragen op de achtergrond, die de deels geënsceneerde documentaire tracht te beantwoorden.
De jagers, die uiteen lopen van een idyllisch gezin op vakantie tot een einzelgänger op zoek naar roem, worden getoond tijdens de jacht. Dit wordt afgewisseld met hun overpeinzingen, die variëren van filosoferen over de jachtsensatie tot het benoemen van het favoriete jachtgeweer. Uit hun verhalen en gedrag spreekt een zeker respect voor hun prooien. De vraag is echter of zij de verloren gegane essentie van de jacht in leven weten te houden. De spanning van het jagen wekt in Safari namelijk de illusie van een avontuur. De jagers hebben een gids die hen gedetailleerd vertelt wat ze moeten doen. De werkers van het verblijfadres vervoeren hen en verzorgen de afhandeling van het dier na afloop. Het enige wat de jager zelf hoeft te doen, is de trekker overhalen voor de genadeklap die leidt tot een fotomomentje. De taferelen roepen indirect vragen op over de verhouding tussen toerist en Afrikaan, vleesproductie in de hedendaagse maatschappij en milieuproblematiek. Deze vragen worden door Safari zelf beantwoord in de tweede helft van de film, onder andere door de jagers zelf.
Er is dan ook sprake van een breuk in Safari. De eerste helft biedt een innemende inkijk in de psyche van de jagers. In nauwkeurig symmetrisch gecomponeerde beelden worden zij geïntroduceerd en ligt de nadruk door de zorgvuldige mise-en-scène op de personen. Een zekere mate van droge humor wordt hierbij niet geschuwd. Zo is er een olijk duo die urenlang bier drinken en snurken in een camouflagehut, waarbij de camera stoïcijns blijft observeren. Een echtpaar smeert elkaar in met zonnecrème. Het geluid van de spuitende knijpfles is het enige wat de stilte die van het strak ingekaderde beeld uitgaat doorbreekt waardoor het tafereel een komische vorm aanneemt. Zodra men op jacht gaat, komt de camera echter in beweging en wordt zodoende de spanning opgebouwd. Met het sobere kleurenschema van de Namibische savanne wordt goed benadrukt hoezeer de jagers opgaan in de omgeving. De camera blijft de jagers volgen, ook als zij een prooi spotten en aanleggen voor het schot. Op deze manier voelen wij plaatsvervangend de sensatie van het jagen. Dit aanwakkeren van instinct gecombineerd met de humor zet de jagers op humane wijze neer. Ondanks de slechte naam die jagen dikwijls heeft krijgen wij hen te zien als personen. Dit geeft extra cachet aan het moment waarop de jagers proberen te beschrijven wat voor gevoelens door hen heen gaan als zij de prooi in hun vizier hebben en de trekker overhalen.
Op het moment dat de ritmiek van afwisseling tussen jacht en interview repetitief dreigt te worden, gooit Safari het op een andere boeg. De vragen die tot nog toe onder de oppervlakte borrelden worden op directe wijze benoemd. De documentaire wordt zelfs expliciet politiek gemotiveerd. Zo wordt de vraag “wat gebeurt er met de dieren” treffend beantwoord. Waar tot dan toe de stijl van Safari de mensen op warme wijze in beeld brengt, toont het de gevilde dieren juist op klinische wijze. Doordat zij als objecten lijken in de stilheid van de beelden, komt het stropen van de huid als puur een technische handeling over. Het koloniale verleden passeert ook de revue, onder andere uitgesproken door de jagers. Waar tot dan toe alles buiten in het daglicht gebeurde, worden zwarte mensen op spookachtige wijze geportretteerd in het donker bij het kampvuur of binnen op hun werkplek. Het wekt vervreemding op, die nog verder wordt versterkt als zwarte mensen indringend de camera in staren terwijl zij de restpartijen van een geschoten dier lijken te eten. Het gevoel daagt dat Safari met een moraal van het verhaal wilt eindigen. Alsof regisseur Ulrich Seidl en medeschrijver Veronika Franz een eenduidig statement willen maken. Dit doet echter afbreuk aan het menselijke gehalte van Safari en daarmee datgene wat de documentaire in eerste instantie juist zo innemend maakt. Kunst is in politiek opzicht sterker als zij expliciete meningen achterwege laat en mensen stimuleert tot kritische reflectie van hun omgeving. De route die hier wordt genomen en het daaruit voortvloeiende academisch relaas leidt juist tot kille afstandelijkheid en minder engagement.
Al met al loont het om op Safari te gaan. De eerste helft leeft en brengt de jagers innemend in beeld. De kijker kan er in meegaan en begrip voor hen opbrengen. Het ontzag van Conway behoort tot de mogelijkheden. Maar waar dit deel de gazelle in vol galop is, is de tweede helft na de politieke wending de opgezette kop. Door de expliciete stellingnames en benoemingen van thema’s worden de sterke punten van Safari afgeschoten.
Geschreven door Sjoerd van Wijk