Een gedicht geïnspireerd door de film Aloys door Ruben Wissing.
Mist valt over Zürich.
Ik kijk om me heen, maar ik zie niets dan leegte,
Leegte in haar, leegte in de mensen om me heen,
Mensen die ik verafschuw, hun gedragscodes en sociale prestatiedrang,
Met hun zieke web van leugens, met hun zogenaamde interesse in anderen.
Niemand ziet de smerige tumor die deze stad werkelijk is wanneer de mist optrekt,
Behalve zij, zij doorziet.
Mist valt over Zürich.
Ik kan er niet aan ontsnappen, ze verstikt me met vragen,
Laat me met rust, allemaal.
Ik wil over mijn dode vader niet spreken en je mag mijn pepermolen niet lenen,
Ga naar huis, vraag me alsjeblieft niets.
Binnen ben ik veilig, verscholen achter mijn muren waar niemand zich aan me opwerpen kan,
Behalve zij, zij infiltreert.
En ik, ik laat haar toe.
Mist valt over Zürich.
Ik sla mijn gordijnen open, stap mijn balkon op, sluit mijn ogen.
Het is wit, groen, ik voel een zonnestraal, ik ruik het dennenbos,
Ik volg haar.
Haar stem schiet door mijn zintuigen, van zenuwuiteinde tot zenuwuiteinde,
Als een wervelwind waar mensen hun ramen en deuren voor sluiten,
Behalve zij, zij is het oog.
En alleen ik, ik zit er middenin.
Lees hier ook de recensie van Sjoerd van Aloys